Wij (Sven Vitse en Saskia Pieterse) stelden een themanummer samen over de verbeelding van mannelijkheid in moderne Nederlandse literatuur. We plaatsten onze benadering in de context van de genderstudies en kozen het vakblad Nederlandse Letterkunde als forum, vanuit de overtuiging dat genderkritiek een intrinsiek onderdeel is van ons vakgebied, de Nederlandse letterkunde, gelijkwaardig aan andere theoretische en methodische perspectieven die daarin gangbaar zijn. Niettemin roepen ideologiekritische benaderingen vaker dan andere hevige weerstand op in het publieke debat over de letterkunde.

Het debat over ons themanummer werd onlangs geopend door Jos Joosten, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde in Nijmegen. Op Facebook (en later het blog Neerlandistiek.nl) lanceerde Joosten een polemische aanval op één artikel in het bijzonder, de bijdrage van Emma Gosses; zij had een analyse gegeven van een veelgelezen Nederlandse columnist. Joostens post lokte talrijke reacties uit van zijn volgers. Twee dagen later citeerde de columnist zelf uitvoerig uit Joostens stuk. Daarbij appelleerde hij nadrukkelijk aan de academische autoriteit van deze hoogleraar om de universitaire cultuurstudie andermaal in diskrediet te brengen. Deze column was op sociale media weer voer voor aanstootgevende berichtgeving over de vrouwelijke onderzoeker in kwestie. In deze fase deed de inhoud van het artikel er overigens al lang niet meer toe: behalve de lezers van Nederlandse Letterkunde had immers niemand dit stuk onder ogen gekregen.

De polemiek van Joosten en het vervolg dat deze kreeg online, roepen moeilijke vragen op voor vakgenoten en voor studenten met wetenschappelijke ambities. Vragen over Joostens inhoudelijke kritiek op Gosses’ artikel. Vragen ook over de status van ideologiekritiek in de letterkunde. Maar bovenal roepen ze vragen op over de randvoorwaarden van het wetenschappelijke debat over literatuur, cultuur en de studie daarvan in de huidige maatschappelijke en mediale context. In deze bijdrage willen we kort enkele van deze vragen adresseren.

In de eerste plaats gaan we in op Joostens kanttekeningen bij het wetenschappelijke karakter van het artikel. We reageren omdat Joostens polemiek op het eerste gezicht een principieel debat over academische standaarden entameert. De premisse in zijn stuk is dat er hier standaarden in het geding zijn die buiten kijf staan. Dat zien wij duidelijk anders. De argumenten die hij aandraagt raken in bijna alle gevallen niet zozeer de vraag óf hier sprake is van (on)wetenschappelijkheid, maar de vraag wat voor soort letterkunde je wel of niet zinnig en vruchtbaar vindt. Veel minder dus de vraag naar objectieve criteria van wetenschappelijkheid, als wel het botsen van verschillende visies op de vormgeving van een vakgebied.

Dat blijkt duidelijk uit Joostens opvatting over het onderzoeksobject van de letterkunde. Hij pleit voor een vakgebied waarin we ons met name buigen over auteurs die zich in het centrum van de literaire cultuur bevinden. Wij nemen daar een andere positie over in. De column is in zijn algemeenheid in de Nederlandse cultuur een invloedrijk genre, waarin diverse stemmen te horen zijn over veranderende genderverhoudingen en de posities die mannen daarin innemen. Een publieke figuur als casus kiezen voor een onderzoek naar de constructie van mannelijkheid is in onze ogen dan ook meer dan legitiem. Uit de casuskeuze in de andere bijdragen aan het nummer blijkt dat wij de studie van canonieke auteurs bovendien allerminst betwisten. We nemen overigens nadrukkelijk niet het standpunt in dat over het object van onderzoek geen debat mogelijkheid zou zijn. Maar ons lijkt dat hier zich dus precies het debat opent welke vorm van literatuurstudie nastrevenswaardig zou zijn. Dat is iets anders dan stellen dat deze specifieke onderzoeksvraag beantwoord werd aan de hand van een volstrekt verkeerd gekozen casus.

Het meest formele deel van zijn polemiek betreft de bezwaren die Joosten heeft op de parafrase en toepassing van het begrip postuur in het artikel. Over de wetenschapscriteria zijn we het in dit geval eens: een methode hoort goed geparafraseerd en toegepast te worden, dát is een academische standaard die geen debat behoeft. Dat Gosses het concept van Jérôme Meizoz niet goed begrepen zou hebben is onze ogen echter niet overtuigend. Ze licht het concept veel uitgebreider toe dan duidelijk wordt in Joostens minimale parafrase, en bovendien beargumeert ze helder hoe zij de theorie voor haar specifieke casus toe gaat passen. Ze analyseert vervolgens een brede waaier aan bronnenmateriaal, waarbij ze er terecht van uitgaat dat het postuur tot stand komt in een maatschappelijk krachtenveld. We vinden het een overtuigende ontleding van het publieke optreden van de betreffende columnist in het licht van relevante theoretische analyses van mannelijkheid en van Nederlandse politieke cultuur. Als Joosten een ander type postuuranalyse voorstaat dan in dit artikel wordt gedemonstreerd, dan is dat voor de vakdiscussie alleen maar nuttig. Maar dan geldt dat een wetenschappelijk artikel van zijn hand de zaak veel meer tot een te bediscussiëren kwestie had gemaakt. In een Facebook-post de discussie bij voorbaat al beslechten door te spreken alsof hier sprake zou zijn van evident ondermaats werk, lijkt ons een bijzonder gesloten manier van een oordeel vellen over werk van een jonge onderzoeker.

Terwijl Joosten uitvoerig ingaat op wetenschappelijke terminologie verwijlt een andere, wellicht delicatere kwestie naar de achtergrond, namelijk de discussie over ideologiekritiek. Hij benadrukt het belang en de legitimiteit van ideologiekritiek, maar zijn positie is ambigu. In zijn aanval op het artikel bekrachtigt hij argumenten die vaker ingezet worden om ideologiekritiek en genderkritiek in het bijzonder te diskwalificeren. We noemen er enkele: deze benadering zou dogmatisch zijn, reductionistisch, vooringenomen en cultureel conservatief, en zou zich schuldig maken aan een morele superioriteit die zich verschuilt achter abstracte theorie. Deze argumenten passeren in Joostens betoog allemaal de revue.

Maar ook hier geldt: deze bezwaren tegen de ideologiekritiek zijn onderdeel van een discussie over onze vakbeoefening, en geen kwesties die ondubbelzinnig bewijs zijn van ondeugdelijke wetenschap. Dit debat over ideologiekritiek voeren we graag ten gronde, in een wetenschappelijke context. Over de verhouding tussen letterkunde en ideologische posities kunnen en moeten vakgenoten ernstig met elkaar van mening verschillen – maar ons lijkt dat alle partijen de taak hebben om na te denken over de mogelijkheidsvoorwaarden van een constructief debat hierover. Wij zien overigens ideologiekritiek allerminst als zaligmakend: het levert partiële kennis en inzichten op. Ondanks die beperkingen achten we deze kennis cruciaal voor een goed begrip van maatschappelijke verhoudingen. Precies vanuit die visie hebben we geen bezwaar tegen een politiek gemotiveerd weerwoord. We vinden het vooral jammer dat Joosten de ideologiekritische positie tegelijk claimt en uitholt in zijn afwijzing van dit ene artikel.

Zoals gezegd: we kunnen en moeten in ons vakgebied debatteren over academische normen en over politieke posities. De huidige maatschappelijke context vraagt echter om een zorgvuldige reflectie op de voorwaarden waarin zo’n debat kan gedijen. Het publieke en politieke debat is sterk gepolariseerd en wordt met name op sociale media vaak onbeschoft en feitenvrij gevoerd. Hoezeer wetenschappelijke standpunten ook streven naar nuance, ze worden in deze context van polarisering en verruwing gepercipieerd en becommentarieerd. De cultuurwetenschappen zijn in deze context bovendien geregeld mikpunt van kritiek en van politieke stemmingmakerij.

De wetenschappelijke studie van politiek delicate kwesties moet zich van deze context rekenschap geven, evenals van de verantwoordelijkheden die wetenschapsbeoefening daarin met zich meebrengt. We hopen daarom deze kritische discussie nogmaals en onder betere condities te kunnen voeren, en nodigen Joosten daartoe ook van harte uit.

 


Noot:
Na het schrijven van dit stuk zagen we dat Joosten inmiddels op Neerlandistiek.nl ook is ingegaan op de kwestie. We zijn blij dat hij daarmee ook al het debat heeft geopend, en zien uit naar verdere gedachtewisseling hierover.

 

Saskia Pieterse en Sven Vitse zijn verbonden aan de vakgroep moderne Nederlandse letterkunde van de Universiteit Utrecht.