De interventies van de Van Nu en Straks-ers hebben het vel van Conscience niet kunnen redden. De man die zijn volk leerde lezen werd vanaf de jaren 1920 verder ingelijfd door dat deel van de Vlaamse beweging dat zich zou verliezen in essentialistische illusies rond volk, manhaftigheid, ongerepte tradities en, daarmee almaar onlosmakelijker verbonden, raszuiverheid. Conscience werd zo een rolmodel van rechts en ultrarechts Vlaams-nationalisme en ingepast in poëtica’s die volksverbondenheid, traditionalisme en heimat hoog in het vaandel droegen. Hoe dit proces verliep – de heruitgaven van Conscience in deze periode, de historiografische benadering van zijn leven en werk, de recuperatie van retoriek en symboliek uit zijn oeuvre – verdient nader onderzoek. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat de Kerelsromantiek, inclusief blauwvoetmythologie, voor de ontwikkeling van een Vlaams nationaalsocialisme belangrijker is geweest dan De leeuw van Vlaenderen. Zoals Kris Humbeeck aantoonde was de opzwepende retoriek uit De Kerels van Vlaanderen, na bemiddeling van de dichter Albrecht Rodenbach eind negentiende eeuw, in de eerste decennia van de twintigste eeuw via instituties als de Vlaamse jeugd- en studentenbeweging en door figuren als Cyriel Verschaeve gerecupereerd voor een ideologie die uiteindelijk mijlenver verwijderd was van de strekking van Consciences roman.[1]
Vast staat in ieder geval dat de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw een grote stempel hebben gedrukt op Consciences nachleben. Sindsdien lijkt zijn naam wel synoniem met een reactionaire vorm van nationalisme die tot in de diepste vezels is aangetast door racisme, en dan niet langer de nog relatief onschuldige rassenhaat waarmee Conscience eind negentiende eeuw al in verband werd gebracht, maar een vergaande afkeer voor de etnische ander en alle daarmee samenhangende witte superioriteitswanen. Op de betekenis en betekenisverschuivingen van begrippen als rassenhaat, xenofobie en racisme kom ik overigens uitgebreid terug in de volgende aflevering.
De eerlijkheid gebiedt eerst te zeggen dat het reputatieverval van Conscience geleidelijker verliep dan ik het hier kan samenvatten. Zo bleef de auteur na 1945 heus ook nog wel erkenning genieten, niet alleen in extreemrechtse kringen, ook in het milieu van het (veelal katholieke) cultuurflamingantisme. Nog in de jaren 1970 werd Conscience in de Encyclopedie van de Vlaamse beweging (1973) en in Twintig Eeuwen Vlaanderen (1976) uitbundig lof toegezwaaid. Van kwalijke tendensen in zijn oeuvre werd in dit soort bronnen gezwegen.[2] Dat was ook zo in het secundair onderwijs, waar de literaire kwaliteit van vadertje Conscience almaar meewariger werd bekeken, maar zijn rol als volksverheffer lang onaantastbaar bleef. Een aflevering van schooltelevisie, die de BRT in 1983 inblikte ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van Consciences overlijden, schetst de toenmalige stand van zaken: ‘Zijn werk leest men nu niet meer, of alleen maar uit historische belangstelling, maar dit vermindert zijn waarde niet. De rol die hij heeft gespeeld in de culturele verheffing van Vlaanderen is uniek.’[3] Ook in de populaire cultuur bleef Conscience overigens lange tijd een legitiem rolmodel. Ook al bij de honderdste verjaardag van zijn overlijden eerde Paul Geerts de schrijver uitgebreid in De gouden ganzeveer, het 194ste album in de Suske en Wiske-reeks.
Maar onder de historiografen van de Vlaamse letterkunde en de Vlaamse beweging werden de oordelen over Conscience almaar afwijzender.[4] Zeker zo belangrijk was dat de artistieke en intellectuele kringen die in de media de toon aangaven zich nadrukkelijk van de schrijver afkeerden. Nauwelijks te overschatten was hierbij de impact van Hugo Claus. Vanaf de jaren 1960 heeft hij uitgeschreeuwd wat voor een ‘afgrijselijke schrijver’ Conscience wel niet was. Achteraf valt op hoe de associatie met racisme in dit proces van debunking een sleutelrol vervulde. Dat subtiliteit niet altijd de hoofdbetrachting was, blijkt uit De avonturen van Belgman (1967). In deze strip, een samenwerking met tekenaar hugOKÉ (pseudoniem van Hugo de Kempeneer), veegde Claus Conscience op één hoop met Staf De Clercq.[5] Wie Consciences opvattingen in de samenvatting van Hugo Claus leerde kennen, kon inderdaad overeenkomsten vaststellen met het wereldbeeld van de VNV-leider en collaborateur. ‘Alle vreemdelingen en lieden met een andere huidskleur zijn viezeriken, misdadig rapalje, Untermenschen zonder ziel. Met tegenover hen de nobele, blonde, arische Vlamingen’, aldus Claus over Conscience in een interview uit 1966.[6] Voor Claus was er geen speld tussen te krijgen: de negentiende-eeuwse schrijver grossierde in ‘racistische kenmerken’.[7]
Het is ook dit beeld dat Claus opvoerde in Het goudland, zijn toneeladaptatie van Hendrik Consciences gelijknamige roman uit 1862. Wie deze bewerking heeft gezien of het naderhand bij De Bezige Bij verschenen scenario las, kreeg een ontluisterend beeld mee van Conscience. De raciale vooringenomenheid gutst over de planken. Zelden is echter de vraag gesteld over wiens raciale vooringenomenheid het eigenlijk ging. Het loont de moeite die kwestie hier even aan te kaarten.
Het El Dorado uit de titel van Consciences roman verwijst naar California waar in 1848 een gold rush uitbrak. In de hoop snel fortuin te kunnen maken steken de Antwerpse kantoorklerken Victor Roozeman en Jan Creps samen met de plattelandsjongen Donatus Kwik de oceaan over om in het achterland van San Francisco op schattenjacht te gaan. De reis is vol ontbering en het gezelschap moet op het einde berooid naar huis terugkeren.
In 1966 bewerkte Hugo Claus dit avonturenverhaal voor de Antwerpse KNS tot een musicalspektakel. Een hommage aan zijn negentiende-eeuwse collega kan zijn adaptatie bezwaarlijk worden genoemd. Liselotte Vandenbussche en Stefaan Evenepoel noteerden in 2015 dat Claus in Het goudland ‘het portret van Conscience als moraliserende, katholieke, licht xenofobe en preutse Vlaming aan[dikt]’. Bij nader inzien is zelfs dit nog zuinig uitgedrukt. Wie Consciences tekst vergelijkt met de toneelbewerking kan moeilijk anders concluderen dan dat Claus de xenofobie eigenhandig in grote dosissen heeft toegevoegd. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren.
In de oorspronkelijke roman wordt het schip dat de Vlamingen naar California brengt door een hebzuchtige kapitein volgeladen met Noord-Franse arbeiders. Claus moderniseert deze verstekelingen door er Spanjaarden, Turken en Algerijnen van te maken (de ‘gastarbeiders’ die van het naoorlogse België een multiculturele samenleving maakten). De onverdraagzame reactie op hun aanwezigheid aan boord – het hoofdpersonage Victor Roozeman spreekt van ‘uitheems gespuis’ en ‘buitenlands uitschot’[8] – is bij Conscience niet aan te treffen.
Wanneer de door goudkoorts bevangen Vlaamse helden na een reis vol ontbering aan land kunnen in de Nieuwe Wereld, is de eerste reactie van Victor in Claus’ bewerking: ‘Er zijn er van alle kleuren. En de blanken zouden toch beter moeten weten, kijk, daar drinkt er een samen met een gele!’[9] In de roman van Conscience is het niet de verschijning van de etnische ander die de Vlaamse gelukzoekers bij hun aankomst in California treft, maar de verwilderde aanblik van de Europeanen die voor de lokroep van het goud zijn gezwicht. Dat ze er zo haveloos bijlopen is een veeg teken: nog voordat het avontuur moet beginnen blijkt de dagelijkse realiteit in het Goudland minder fraai dan de Vlamingen zich hadden gedroomd. Bij Conscience lezen we:
‘Onderwyl zagen de beide vrienden, en bovenal Donatus Kwik, zich de oogen uit het hoofd naer de zonderlinge menschen, die hen in groepen voorbygingen of in hunne nabyheid bleven staen. Het waren de Mexicanen met hunne bonte kleederen niet, die hunne aendacht het meest aentrokken, noch de Chinezen met hunne lange rokken, noch de Mulaten [sic] met hunne breede, kastaniekleurige aengezichten, noch zelfs de half wilde inboorlingen van Californië. Wat hen verbaesde en hun onuitlegbaer scheen, was het voorkomen der Europeanen, die even als zij waerschynlyk hun vaderland verlaten hadden om hier hunnen gouddorst te komen lesschen. Meest allen waren vuil en opmerkelyk slordig, met verwarden baerd en ongekamde haren, met geborsten schoenen aen de voeten en gescheurde lompen om de leden.’[10]
Zoals uit dit citaat en ook uit andere passages blijkt vertoont Het goudland sporen van negentiende-eeuws eurocentrisme en tapt het ongegeneerd uit een vaatje met culturele stereotypen.[11] Om de spanning op te voeren hing Conscience een eerder barbaars beeld op van de Inheems-Amerikaanse bevolking.[12] Maar de notie dat Europeanen niet met andersgekleurden zouden mogen omgaan, tekent niet present in Claus’ brontekst. Dit geldt ook voor de ‘kleine negerjongen’ die werkt als kruier in een Amerikaans hotel. Zijn roepnaam is Johnnie-boy, maar de Vlamingen hebben het in het toneelstuk afwisselend over een ‘apejong’, een ‘lelijk mormel’, een ‘zwarte snotneus’ en een ‘nikker’.[13] Deze uitingen dikken het racisme van de Vlaamse personages aan, maar in de roman van Hendrik Conscience komen geen Afro-Amerikanen voor en dus ook niet zulke scheldpartijen.[14]
Het is vrij zinloos om Hugo Claus een gebrek aan nuance te verwijten of een respectloze omgang met bronnen. Met zijn satire wilde hij gevestigde waarden van hun voetstuk halen. Conscience kon toen voor Claus kennelijk nog doorgaan als zo’n gevestigde waarde en finaal zelfs als een pars pro toto voor een volgens hem van racisme doortrokken Vlaamse cultuur.[15] Om de strijd met dit racisme aan te binden heeft Claus echter niet alleen bestaande elementen uit Het goudland uitvergroot, maar de hele tekst gemanipuleerd tot Conscience aan de toeschouwer verschijnt als een halve Ku Klux Klanner. Het was voortaan nog maar een kleine stap om de ooit hooggeachte volksschrijver als een voorloper van Adolf Hitler af te schilderen. Ik bedoel het niet eens polemisch. In 1983, het jaar waarin zijn honderdste sterfdag werd gevierd, was het daadwerkelijk zover en werd Conscience in een eerbiedwaardig literatuurwetenschappelijk tijdschrift op één lijn geplaatst met de oppernazi.[16]
Niet dat het veel verschil heeft uitgemaakt, maar zo rond die tijd toonde Hugo Claus zich zelf wat milder voor Conscience. Toen hij begin jaren 1980 de kans kreeg om De leeuw van Vlaenderen te verfilmen, roemde hij het avontuurlijke karakter van de roman, die ondanks ‘ridikuul klinkende ouderwetse tournures’ volgens hem ‘een grote ontroering’ wist op te roepen.[17] Toch liet hij ook bij deze gelegenheid niet na om het ‘heel fervent nationalisme’ en de ‘racistische trekjes’ van Conscience te signaleren.[18] In de overigens legendarisch slecht onthaalde film, die op 27 januari 1984 in het bijzijn van koning Boudewijn in première ging, dreef Claus andermaal de spot met de naar verluidt ingebakken xenofobie van de Vlaming. ‘Vreemd volk’ zijn de eerste woorden op de klankband – ze ontsnappen aan de mond van een wantrouwige boer die Franse ridders heeft gespot, maar de lezer zal ze vergeefs zoeken in Consciences roman.[19]
Ook in Het verdriet van België (1983), het magnum opus dat enkele maanden voor de verfilming van De leeuw van Vlaanderen was verschenen, werkte Claus dwarsverbanden uit tussen racistische ideologieën en het universum van Conscience.[20] Het tegelijk meest schrijnende en grappige voorbeeld hiervan is de scène waarin Louis Seynaeve, in het uniform van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen een bejaarde man van de stoep jaagt. Als de onverlaat net iets te fel zijn ongenoegen toont, zet Louis hem zijn Hitlerjugend-dolk op de keel en beveelt: ‘Zeg ‘Schild en vriend’. En rap!’[21] De zich op de Brugse Metten wanende messentrekker hoopt ‘dat de man een Spaans, een Frans, een zigeuner-, een negeraccent zou hebben’, maar tot zijn frustratie vloeien ‘de sch en de v’ hem ‘moeiteloos’ van de lippen. Het is een scène die gelijkenis vertoont met de eerder aangehaalde jeugdherinneringen van Jules De Bleye. Eind negentiende eeuw al bracht deze socialistische publicist de retoriek van Consciences werk – schild en vriend! – in verband met ‘rassenhaat’ tegenover Franstaligen. Claus wil in Het verdriet van België echter laten zien hoe die haat jegens Franstaligen in de jaren 1930 en ’40 uitdijde tot een veel omvattender vreemdelingenhaat en werd aangewakkerd met samples uit het werk van Conscience.
Het mag behalve verontrustend vooral schrijnend heten dat de scène uit Het verdriet van België actueel is gebleven. Sinds kort lopen er weer jongens rond die onder de banier van ‘schild en vrienden’ Vlaanderen willen ‘opkuisen’ en de strijd ‘sinds 1302’ voortzetten. Een van hun voornaamste wapenfeiten was de herovering van het Gentse Gravensteen op mensenrechtenactivisten. Dat slagzinnen uit Consciences werk nog altijd worden geëxploiteerd door radicaal rechtse, immigratievijandige Vlaams-nationalisten lijdt dus geen twijfel. Het is mede deze aanhoudende recuperatie geweest die het racistische imago van Conscience zo vanzelfsprekend heeft gemaakt, voor zowel die rechtse nationalisten als voor hun tegenstanders. Het imago van Conscience is er intussen zo ‘ingestampt’ dat ook scherpzinnige historici als Lode Wils en Sophie De Schaepdrijver de man die zijn volk leerde lezen achteloos opvoeren als de man die zijn volk vreemdelingen leerde te wantrouwen. Voordat we kunnen onderzoeken of en hoe dit imago strookt met de bronnen, is het hoog tijd om ons te buigen over het tot dusver zo achteloos gebruikte begrip racisme.
Wordt vervolgd…
Dit artikel maakt deel uit van Kevin Absillis’ feuilleton
Het slechte geweten van Vlaanderen. Over het racisme van Hendrik Conscience (1812-1883)
<< Lees dubbelaflevering 1: ‘Conscience in het rijk van Mordor’ en 2: ‘Wat een schrijver lijden kan’
<< Lees aflevering 3: ‘Stammenstrijd versus klassenstrijd’
>> Lees aflevering 5: ‘Racismen’
>> Lees aflevering 7: ‘“In het vrye Gent zyn alle menschen broeders” – Over Jacob van Artevelde (1849)’
>> Lees aflevering 8: ‘Italianen te Antwerpen – Over Simon Turchi (1859)’
>> Lees aflevering 9: ‘Eigen volk eerst? – Bevindingen’
>> Lees aflevering 10: ‘Coda – Over splinters, balken en het oog van de gewetensbezwaarden’
Noten
* Een tweede waarschuwing is niet ironisch bedoeld: deze artikelenreeks bevat citaten met racistische termen alsook verwijzingen naar raciale ideeën en uitlatingen die kwetsend en aanstootgevend kunnen zijn. Het is niet de bedoeling van de auteur om deze termen en opvattingen te reproduceren, maar kritisch te onderzoeken en historisch te begrijpen. Begrijpen mag in deze context niet worden verward met goedpraten: de auteur probeert dit onderscheid goed te bewaken en hoopt dat de lezer bereid is dezelfde inspanning te leveren.
[1] K. Humbeeck, ‘Omtrent De Kerels van Vlaanderen. Eerste aanzet tot een kleine draagbare geschiedenis van de Vlaamse Kerel’, in: K. Humbeeck, K. Absillis & J. Weijermars (red.), De grote onleesbare. Hendrik Conscience herdacht, Gent, p. 138. Zie ook: K. Humbeeck, ‘Natieconstructie als kleine provocatie van onze literatuurwetenschap’, in: G. Willems & B. De Wever (red.), De verbeelding van de leeuw. Een geschiedenis van media en natievorming in Vlaanderen, Antwerpen, p. 92 e.v.
[2] ‘Het belang van Conscience voor de Nederlandse literatuur in België is bezwaarlijk te overschatten. Heeft zijn werk die literatuur in Vlaanderen al niet gered, dan heeft het toch machtig bijgedragen tot een wederopbloei ervan. […] Niet alleen heeft hij een lezerspubliek geschapen – hij leerde zijn volk lezen! – hij heeft het ook opgevoed.’ A. Keersmaekers, ‘Hendrik Conscience’, in: Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 13 Vlaamse figuren, Hasselt, Heideland-Orbis, (Keersmaekers 1976, p. 307-310, op p. 309-310).
[3] BRT, Schooltelevisie Nederlands, ‘Hendrik Conscience’, E. Willekens (script), 1983.
[4] In de tiendelige Culturele geschiedenis van Vlaanderen (Baart, 1983) schrijft literatuursocioloog Bert Vanheste bijvoorbeeld erg kritisch over Conscience, zie B. Vanheste, ‘Van Zetternam tot Gezelle’, in: Culturele geschiedenis van Vlaanderen. Deel 8. Literatuur. Tot eind negentiende eeuw, red. P. de Wispelaere, Baart, Deurne, 1983, p. 109-152, i.h.b. p.116-127.
[5] K. Absillis & W. Lemmens, ‘Het verdriet is gans het volk. Over Hugo Claus en de Vlaamse beweging’, in: Wt, jg. 2013, nr. 4, pp. 351-373.
[6] B. Dull, ‘Goudzoekersmusical van Claus neemt Vlamingen op de hak’, in: Het Parool, 24-12-1966.
[7] R. Royaards, ‘Gesprek met Hugo Claus’, in: De Nieuwe Linie, 31-12-1966.
[8] H. Claus, Het Goudland. Spel van Hugo Claus naar Hendrik Conscience, Amsterdam, 1966, p. 20 en p. 27.
[9] Ibid. p. 42.
[10] H. Conscience, Het Goudland. Lotgevallen van dry Vlamingen die naer Californië vaerden om goud te zoeken. Eerste deel, Antwerpen, 1862, p. 86-87.
[11] Zie ook: M. Boyden & L. Vandenbussche, ‘Translating the American West into English: The Case of Hendrik Conscience’s Het Goudland’, in: Western American Literature, vol. 47, nr. 1 (lente 2012), p. 22-44, p. 29.
[12] Deze ‘inboorlingen’ scalperen er bijvoorbeeld op los, wat Donatus Kwik de gedachte ingeeft dat hij niet met mensen maar met beesten te maken heeft (vgl. Boyden & Vandenbussche 2012, 35). Daarbij mag men niet uit het oog verliezen dat alle ‘inzichten’ die deze Vlaamse Sancho Panza in de roman van Conscience opdist, met een korreltje zout moeten worden genomen. Kwik is een ludieke figuur die thuishoort in de picareske traditie (vgl. Boyden & Vandenbussche 2012, 29).
[13] Claus 1966, p. 49-50.
[14] Het n-woord komt slechts een kéér voor in de roman, en dit in een vergelijking die het naar een obsessie overhellende doorzettingsvermogen van de Vlaamse goudzoekers onderstreept: ‘Onder eenen slavenarbeid, als degene, welken deze lieden op zich genomen hadden en met eene verwonderlyke aendrift uitvoerden, zouden Afrikaensche negers zelven, op weinige dagen bezweken zyn; maer de dorst naer goud en de hoop op schatten sloegen hen met verblindheid, en gaven hun de magt om de stem huns lichaems, dat om rust en verpoozing riep, te versmachten.’ H. Conscience, Het Goudland. Lotgevallen van dry Vlamingen die naer Californië vaerden om goud te zoeken. Tweede deel, Antwerpen, 1862, p. 158-159.
[15] Zie voorts K. Absillis, ‘De eendimensionale Vlaming. Over Hugo Claus’ strijd tegen racisme in de jaren zestig’, in: G. Debergh, N. Janssens & L. De Taeye (red.), Oproer in de letteren. Sixties-protest in de Lage Landen, Gent, 2021, p. 207-237.
[16] M. Holthof, ‘We hebben het geweten, of: Conscience sans conscience’, in: Restant, vol. 11, nr. 1, p. 41-101, p. 90. Het zou hier te ver leiden om het hele vertoog van Holthof te reconstrueren. Zijn bijdrage eindigt als volgt: ‘Als we […] Conscience toch een kompliment mogen maken is het dit: van alle Germaanse fantasmen uit de 19de eeuw: dat van Wagner, van Ludwig II, van Karl May en […] last but not least dat van Hitler, is het zijne het enige dat nog (openlijk) overleeft.’ Holthof zette zijn Conscience-studie verder in 1995. Daaruit dit citaat: ‘Nationalistische bewegingen creëren […] geen naties, nee het nationalisme is slechts een bijproduct van deze dictatuur van professoren die de industrie dienen door de natie één taal, één schrijfwijze, één uitspraak, één cultuur, één ideologie, één volksidentiteit, en vaak ook één Führer op te dringen. De taal is inderdaad gans het volk: het nationalisme is een esthetisch educatieve vorm van totalitarisme. Daarom natuurlijk ook dat met De leeuw van Vlaanderen, de eerste succesvolle roman in deze gewesten, Conscience het Vlaamse volk heeft uitgevonden.’ M. Holthof, De digitale badplaats. over media & cultuur, J. Olyslaegers (ed.), Leuven, 1995, p. 124. Dit wild geraas voorzie ik van de nodige historische achtergrond in: K. Absillis, ‘De Vlaams-nationalist als discursieve constructie. Bedenkingen bij N-VA. Analyse van een politieke ideologie (I. Maly, 2012)’, in: Wt. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, 2015/4, p. 159-196.
[17] J. van den Berghe & R. Vander Plassche, ‘Claus verfilmt Conscience. De Post op het slagveld van De Leeuw van Vlaanderen’, in: De Post, 3 juli 1983, p. 6-11. Zie voorts: G. Willems, ‘“De Leeuw van Vlaanderen wil ik zo gauw mogelijk vergeten”. Over de productie en receptie van de film en televisieserie De Leeuw van Vlaanderen’, in: Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, vol. 43, nr. 2-3 (2013), p. 178-209.
[18] E. Van Hove, ‘Hugo Claus: De Leeuw van Vlaanderen’, in: Vlaams Weekblad, 1 juli 1983. In een ander interview zei hij: ‘Er worden uitermate racistische uitspraken gedaan in de film, ook door het volk van Vlaanderen, dat bij voorbeeld roept: ‘Wat Wals is, vals is! Slaat al dood!’ […] Het was oorlog en deze historische leuzen zijn bij Conscience, maar ook in de oudste kronieken terug te vinden.’ B. Dull, ‘Hugo Claus temt met filmcamera de Leeuw van Vlaanderen’, Het Parool, 20 augustus 1983.
[19] De Leeuw van Vlaanderen [DVD], regie Hugo Claus, 1983.
[20] K. Absillis & W. Lemmens, ‘Het verdriet is gans het volk. Over Hugo Claus en de Vlaamse beweging’, in: Wt, jg. 2013, nr. 4, pp. 351-373.
[21] H. Claus, Het verdriet van België, Amsterdam, 1983, p. 380.
Afbeelding
Bewerking ‘Standbeeld van Hendrik Conscience (1883) door Frans Joris voor de gelijknamige Erfgoedbibliotheek in Antwerpen’, Ad Meskens via Wikimedia Commons.
Kevin Absillis (1980) is docent moderne Nederlandstalige literatuur en algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit Antwerpen. Deze artikelenreeks zal in het voorjaar van 2021 in uitgebreide vorm verschijnen in Wt. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging en is bedoeld als de opmaat voor een cultuurhistorische monografie met als werktitel ‘Het slechte geweten van Vlaanderen. Over racisme en de culturele verbeelding sinds Hendrik Conscience’. Absillis publiceerde eerder onder meer Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (2010) en, samen met Wendy Lemmens, tekstedities van Felix Timmermans’ Pallieter (2016) en Hugo Claus’ De verwondering (2018).